In de afgelopen weken van bezettingen, onderhandelingen, en politieke machinaties is gebleken dat er nogal wat misverstanden bestaan over het functioneren van de universitaire orde. Misschien wel de meeste pregnante onder die misverstanden is dat de Universiteit van Amsterdam geleid wordt, en in het bijzonder dat het College van Bestuur daarbij aan de knoppen zit.
In de protesten tegen rendementsdenken en ondemocratische besluitvorming is dat het meest duidelijk. De aktivisten in het Maagdenhuis wilden een meer democratische structuur aan de UvA, en die zullen zij naar het nu schijnt ook gaan krijgen. De zucht naar democratische inspraak op bestuursniveau moet bijna wel betekenen dat men denkt dat er op dat niveau iets te halen is als het gaat over onderwerpen als rendementsdenken, het academisch gehalte van het onderwijsprogramma, of de inhoudelijke richting van onderzoek. Het lijkt alsof men gelooft dat bijvoorbeeld rendementsdenken door het College is ingesteld als beleidsinstrument, en dat het weer afgeschaft kan worden als er maar genoeg inspraak is.
Volgens mij is dat allemaal onzin. Organen als het College van Bestuur hebben uiteraard direkte macht over de organisatie, maar die gaat eigenlijk alleen over ondersteunende regeltaken. Het college kan beslissingen forceren over de vraag waar wij zijn (bijvoorbeeld door het bouwen van een bepaald soort kantoor) en over randvoorwaarden waarbinnen wij ons werk doen (bijvoorbeeld door het invoeren van de veel bekritiseerde 8-8-4 structuur). Ik ben overigens vóór het creëren van scherpere tegenmacht op dat niveau.
Maar het College bemoeit zich verder niet met wat wij doen. Zowel over onderwijs als onderzoek heeft het bestuur van de universiteit weinig te zeggen. Dat moet ook, want het zou al te gek worden als het CvB bepaalde waarover mijn onderzoek moet gaan of welke onderwerpen er in mijn onderwijs behandeld moeten worden. Op het eigen vakgebied zijn onderzoekers en docenten de baas, niet de bestuurders. De UvA is, net als alle andere universiteiten die ik ken, op onderwijs- en onderzoeksniveau dus al lang een vrijwel volledig gedecentraliseerde organisatie. Het is zoals Han van der Maas in het NRC stelde in feite gewoon een anarchistisch kippenhok.
Waar het gaat om het grotere plaatje, zoals de verdeling van onderzoeksgeld en streefgetallen omtrent het wenselijke aantal gepromoveerde Nederlanders, zijn er wel degelijk beleidsbeslissingen aan te wijzen die direkt doorwerken op de werkvloer. Een voorbeeld is de overheveling van onderzoeksgeld van eerste geldstroom (direkt aan de universeit uitgekeerd onderzoeksgeld) naar tweede geldstroom (onderzoeksgeld dat via competities wordt verdeeld onder individuele onderzoekers). Maar die beslissingen worden door de politiek genomen. Als je daar invloed op wilt uitoefenen moet je dus niet in het Maagdenhuis gaan zitten, maar op het Malieveld gaan staan.
Dit is relevant omdat met een serieuze erkenning van de anarchistische aard van de universiteit de Zwarte Piet niet bij organen als het CvB gelegd kan worden. Als er een Zwarte Piet is, dan ligt die bij medewerkers en studenten zelf. Rendementsdenken? Het zijn onderzoekers zelf die H-indexen uitrekenen en verlekkerd naar citatiescores kijken. Het zijn studenten in medezeggenschapsraden en opleidingscommissies die protesteren als een te groot gedeelte van de studenten in moeilijkheden raakt in hun studie. En het zijn docenten die een gestroomlijnd en overzichtelijk programma pogen te creëren zodat er niet teveel uitval ontstaat.
Wie op deze vlakken echt iets wil veranderen moet niet ingrijpen op bestuurlijk niveau, maar op de werkvloer zelf.