Sprookjes

Eén van de leukste dingen van het ouderschap, is dat je je eigen jeugd op allerlei onderdelen herbeleeft. Vanaf de leeftijd waaraan je zelf herinneringen hebt – zo rond het vierde levensjaar – doorloopt je kind fases die je je zelf nog kunt herinneren. Niet zelden kantelt dat je perspectief op onverwachte wijze, en blijken je met je nieuwe blik allerlei dingen die je zeker dacht te weten toch heel anders in elkaar te steken (vooral het gedrag van ouders, dat je als kind vaak zo totaal onbegrijpelijk en irrationeel voorkwam, blijkt in je nieuwe rol ineens verdomd verstandig).

Sprookjes zijn een mooi voorbeeld van zo’n perspectiefwisseling. Als kind vond ik sprookjes leuk, schattig, vriendelijk, en – tussen eigentijdse griezelfilms en computerspelletjes – een beetje saai. Als ouder vind ik eigentijdse griezelfilms en computerspelletjes eigenlijk bijna altijd braaf, saai, en bedeesd. Maar sprookjes… Kleinduimpje, Assepoester, en Roodkapje zijn nu ik volwassen ben plotseling doodenge verhalen geworden, vol dubbele bodems, die de diepste menselijke angsten hard en trefzeker raken. Sprookjes spelen zich af in de krochten van de menselijke ziel.

De psychologie doet weinig met sprookjes, zoals de psychologie überhaupt niet veel opheeft met de duiding van kunst of literatuur. Voor zulke zaken moet je bij de psychoanalyse zijn. Vooral de Zwitserse analyticus Carl Jung had allerlei interessante ideeën over sprookjes, die hij ophing aan zijn theorie van archetypen. Archetypen (zoals de moeder, de zoon, de vader) zijn volgens Jung in de menselijke psyche uitgesleten entiteiten, die in mythen en sagen gepersonificeerd worden door de karakters die in die verhalen optreden. Strikt genomen gaat Roodkapje niet over Roodkapje, maar over het archetype de dochter. In de wolf herkennen wij gemakkelijk het archetype van de slechte man, die Roodkapje verleidt. Roodkapje gaat dus eigenlijk niet over een klein meisje en een wolf, maar over seks met foute mannen. Je kunt je voorstellen dat de psychologisch geschoolde ouder, die dit sprookje voorleest, het op een nogal andere manier ervaart dan zijn achtjarige dochter, die het gewoon een spannend verhaal vindt.

Jung was een zweefnek die nogal wat onzin spuide, maar in de duiding van sprookjes denk ik toch dat hij op een belangrijk thema was gestuit, dat aanleiding tot interessante wetenschappelijke studies had kunnen zijn. De psychoanalyse heeft in de wetenschappelijke psychologie echter nooit veel voet aan de grond gekregen, waardoor de literatuur op dit onderwerp altijd is blijven steken in een beschrijvende, prewetenschappelijke fase. Tja. In de loop der tijd heeft de psychoanalyse steeds meer terrein verloren.

Toen ik studeerde moest ik nog leren wat mensen als Erich Fromm en Karen Horney te melden hadden, en leerde ik ook de archetypentheorie van Jung; tegenwoordig geloof ik dat zij allen uit het algemeen curriculum verdwenen zijn. Ik begrijp dat ergens wel. De psychoanalyse staat in een aantal opzichten op zeer gespannen voet met wetenschappelijke principes (niet zozeer als theorie, overigens, maar wel als onderzoekscultuur). De psychologie, die koste wat het kost wetenschappelijk wil zijn, heeft zich dus fanatiek afgekeerd van wat zij beschouwt als kwakzalverij en quasi-intellectueel gezwam.

Dat zit diep. Toch hoop ik dat de wetenschappelijke psychologie ooit in staat zal zijn de evident belangrijke thematiek die in de psychoanalyse wordt aangekaart een plek in haar onderzoeksprogramma te geven. Anders zullen we nooit wat snappen van die sprookjes.