Monniken van de waarheid

Wetenschappelijk onderzoekers, dat zijn mensen die koste wat het kost de waarheid boven tafel willen krijgen. Of in de woorden van Don Mellenbergh, emeritus hoogleraar aan mijn universiteit: die willen weten hoe het zit.

Willen weten hoe het zit, dat klinkt gemakkelijk. Maar dat is het niet. Je kunt bijvoorbeeld de prachtigste theorieën verzinnen. Dan ga je empirische gegevens verzamelen, en dan volgt nogal eens een ongenadige afranseling. De data zijn weerbarstig, en houden zich maar zelden aan de theoretische verwachtingen. Dat brengt de onderzoeker in een lastig parket, want er is in de psychologie een scheefgroei ontstaan tussen positieve en negatieve onderzoeksuitkomsten. Het is veel eenvoudiger om een artikel te publiceren over onderzoek dat uitkomt zoals je gedacht had, dan om onderzoek geplaatst te krijgen dat juist niet uitkomt.

Op dat punt zit er een belangrijke weeffout in het wetenschappelijk beloningssysteem. Dat beloningssysteem hangt tegenwoordig vrijwel geheel van externe competitieve subsidies aan elkaar. Daarbij strijden onderzoekers met elkaar om schaarse gelden. Die worden grotendeels verdeeld naar aanleiding van het CV: hoe beter dat eruit ziet, hoe groter de kans dat de onderzoeker de subsidie binnensleept.

Maar daar gaat iets mis. Want onderzoekers die meer ‘positieve’ resultaten vinden, die hebben een grotere kans op publicaties; onderzoekers die meer publiceren, die hebben een beter CV; onderzoekers met een beter CV, die hebben een grotere kans op een succesvolle subsidieaanvraag; en onderzoekers die een mooie subsidie in wacht slepen hebben een grotere kans op een vaste aanstelling, en dus op een hypotheek. Er is dus sluipenderwijs een systematische koppeling ontstaan tussen de inhoudelijke uitkomst van onderzoek, en de persoonlijke leefomstandigheden van de onderzoeker.

Dat is slecht nieuws, want als er zo’n koppeling bestaat is het moeilijk ascese praktiseren. Een monnik van de waarheid, die moet zich niet laten afleiden door zijn hypotheek, en die hypotheek mag al helemaal niet afhankelijk zijn van de uitkomst van de wetenschappelijke proef. Een kind kan bedenken dat dat geen goed idee is, maar toch is precies deze situatie langzamerhand ontstaan. Daar moeten we nodig vanaf.

Dat kan grofweg op twee manieren. Ten eerste kunnen we ervoor zorgen dat het gemakkelijker wordt om studies te publiceren, die niet uitkomen. Ten tweede kunnen we wetenschappelijke zuiverheid belonen, of in ieder geval minder nadruk leggen op produktie. Beide opties brengen moeilijkheden met zich mee. Maar ik denk toch dat ze de agenda voor de komende jaren moeten bepalen.