Methodenfetisjisme

Tegenwoordig is het falsificeren van onderzoeksdata erg in de mode, en daardoor werpt de vraag zich op wat nu eigenlijk de essentie is van wetenschap. In discussies over dat onderwerp valt mij op dat veel mensen de neiging hebben om allerlei bijverschijnselen van wetenschap voor haar kern aan te zien.

Laatst hoorde ik bijvoorbeeld iemand zeggen, dat je nooit data mag verzinnen. Maar wij bij methodenleer doen dat dagelijks en noemen dat simuleren. Het verschil is alleen dat wij eerlijk zeggen dat de data uit onze duim komen. Ook zie ik weleens mensen die zich opwinden over grasduinen in de onderzoeksgegevens, omdat daarbij de hypotheses uit de data komen in plaats van uit de theorie. Maar ook dat is een heel geaccepteerde techniek, en die heet datamining.

In beide gevallen ligt het verschil tussen goede en slechte wetenschap niet in de methode, maar in de vraag of de onderzoeker eerlijk zegt wat hij of zij gedaan heeft. Dat is in mijn ogen dan ook de echte kern van de wetenschap: dat je serieus je best doet om erachter te komen hoe het zit, en dat je daarover eerlijk rapporteert. Of je daarbij p-waardes gebruikt of betrouwbaarheidsintervallen, kwantitatieve of kwalitatieve methoden, fMRI-scans of vragenlijsten: het zal mij zo te zeggen worst zijn. Het brandmerken van één specifieke methode als de heilige weg naar de waarheid komt zonder uitzondering neer op kleinburgerlijk methodenfetisjisme.

Die focus op allerlei methodologische kleinigheidjes leidt bovendien af van de echte systeemproblemen in de psychologie, want die zijn er ook. Bijvoorbeeld het waanidee dat alle onderzoek geacht wordt een theorie te toetsen. Het gevolg van deze enigszins bizarre opvatting is dat onderzoekers vrijwel al hun onderzoek moeten opschrijven alsof zij alle hypotheses van tevoren bedacht hadden. Onlangs nog werd ik door een aantal reviewers zowat gedwongen een hypothese van de resultatensectie naar de inleiding te verplaatsen “omdat hypotheses niet in de resultatensectie thuishoren”. Onzin, want ik had die hypothese tussen twee studies door bedacht, en ik wilde hem dus ook tussen die twee studies door rapporteren. De standaardrapportage komt dan neer op een geïnstitionaliseerde vorm van liegen.

De psychologie zou er goed aan doen haar Popperiaanse erfenis terzijde te schuiven, want volwassen theorieën die echt rijp zijn voor een toetsingsfase zijn er toch vrijwel niet in ons vak. We kunnen beter eens nadenken over de vraag hoe je eerlijke en zorgvuldige rapportage mogelijk maakt en beloont.