Magie die werkt

Goed beschouwd is magie betrekkelijk saai. Als je een vuurdemon dood wil hebben moet je een ijsspreuk uitspreken; teken je een pentagram op de vloer, dan kan de boze geest daar niet uit; en wil je iemand pijn doen, dan moet je een speld in een poppetje duwen. Het is niet erg spectaculair, wat de magisch geïnspireerde medemens bedenkt, en het is vooral ontzettend voorspelbaar.

Dat komt omdat magische principes niets met de empirie te maken hebben. Zij zijn uitsluitend door mensen bedacht, en daardoor vertonen ze dezelfde hermetische betekenisvolheid als romans, schilderijen, en andere maaksels. Precies zoals religie, astrologie, en andere theorieën die zich empirisch gezien in het luchtledige bewegen, weerspiegelt het magische uitsluitend zijn bedenker – de menselijke geest. En omdat die geest meestal vrij saai is wordt magie als vanzelf ook saai.

Je hebt ook magische principes die wel bijgesteld worden als empirische waarnemingen daar aanleiding toe geven. Die magische principes doen net zo goed een beroep op krachtvelden en onzichbare entiteiten, die zich op mysterieuze wijze aan ons manifesteren in observeerbare verschijnselen. Het enige verschil is dat deze principes empirisch worden getoetst, en zo gauw dat het geval is hebben we het niet meer over magische principes, maar over wetenschappelijke theorieën. Wetenschap is dus eigenlijk gewoon magie die wél werkt.

Het onderscheid tussen magie en wetenschap is overigens vrij recent. Nog niet zolang geleden deden magiërs meestal ook wat aan wetenschap, en wetenschappers aan magie. Paracelsus bijvoorbeeld was naast alchemist ook grondlegger van de toxicologie, en Isaac Newton deed naast natuurkunde ook aan bijbelstudies waarmee hij probeerde te voorspellen wanneer de wereld ten onder zou gaan. Ook in de psychologie was het occulte lang de gewoonste zaak van de wereld. Aan het einde van de 19e eeuw waren vrijwel alle Amerikaanse psychologen lid van de Society for Psychical Research – zeg maar het Genootschap voor Parapsychologie. De voorzitter van dat Genootschap was niemand minder dan William James.

Ergens in de 20e eeuw moeten het magische, het spirituele, en het paranormale zich definitief afgescheiden hebben van de wetenschap. Ik denk dat de oorzaak daarvan vrij prozaïsch is. In tegenstelling tot wat bijvoorbeeld vrijwel alle psychologen aan het eind van de 20e eeuw verwachtten, bleven de vaardigheden van mediums, spiritisten, telekineten, en paragnosten simpelweg niet overeind onder gecontroleerde omstandigheden. De detecteerbare tekenen, die men als bewijs voor het bestaan van een magische orde achter de zichtbare werkelijkheid had gezien, die bleken zonder uitzondering te berusten op boerenbedrog.

Zo kliefde het empirisch onderzoek de gemeenschap in tweeën zoals al zo vaak is gebeurd: je had degenen die hun theorie bijstelden en concludeerden dat de betreffende fenomenen blijkbaar niet bestonden, en degenen die er niet aan wilden en in hun geloof volhardden. Het feit dat de laatste groep vele malen groter is dan de eerste vormt de verklaring voor commerciële succes van spritisme, magie, parapsychologie, en ook van gewone godsdienst, die in haar onredelijkheid natuurlijk niet onderdoet voor die andere onzin.

Het helpt natuurlijk ook niet mee dat wetenschappelijke theorieën gaandeweg zo weinig te melden bleken te hebben over de zin van het leven en de betekenis van de dood. Daar was het bijvoorbeeld ook Newton eigenlijk om te doen. Wat dat betreft staan we aan het einde van de wetenschappelijke revolutie allemaal met lege handen.