In mijn familie heeft bijna niemand gestudeerd, en daarom is het moeilijk uit te leggen wat ik precies doe. Dat komt niet doordat wat ik doe nu zo moeilijk is, maar doordat vrijwel iedereen een volkomen verkeerd beeld heeft van de wetenschap. Zo ook mijn familie. Mijn oom bijvoorbeeld heeft het verwrongen idee dat onderzoekers weten hoe de dingen in elkaar steken. Dat is natuurlijk onzin.
Wel is er een filosofische stroming op dit drogbeeld gebaseerd. Deze stroming heet wetenschappelijk realisme. Het idee komt van enkele filosofen die tot de conclusie waren gekomen dat het weinig zin heeft om op filosofisch niveau te praten over wat nu wel en niet bestaat. Deze filosofen hebben daarom bedacht dat het een goed idee is om aan te nemen dat die dingen, waarvan wetenschappelijk vaststaat dat ze bestaan, ook daadwerkelijk bestaan. Het probleem is alleen dat dingen in de wetenschap zelden of nooit wetenschappelijk vaststaan. Wetenschappelijk bewezen feiten treft men aan in de krant, in de rechtzaal, en bij de kapper. Maar niet in de wetenschap.
Dat heeft te maken met de essentie van wetenschap. Die bestaat niet in zekere kennis, zoals politici en rechters denken, maar in een zeer ongezonde twijfel aan alles. Onderzoekers zijn dan ook twijfelkonten. Dat kunt u zelf nagaan door een willekeurige onderzoeker te vragen een feit te noemen uit zijn eigen vakgebied. Dat gaat de gemiddelde onderzoeker slecht af. Wel heeft u kans dat de onderzoeker een feit noemt uit een ander vakgebied. Maar een psycholoog kunt u uiteraard niet vertrouwen als het om natuurkundige feiten gaat, en andersom gaat dat ook niet.
Niet kennis, maar het recht om te twijfelen is de belangrijkste verworvenheid van de wetenschap. De taak van de universiteit is dan ook het teniet doen van het middelbaar onderwijs, waar men net als op het HBO de vervelende gewoonte heeft scholieren wijs te maken dat wat in de schoolboekjes staat onbetwijfelbaar is. Het principe van wetenschap is nou net dat dat niet zo is. En omdat zekerheid bovendien geweldig saai is, zoeken onderzoekers stelselmatig de onzekerheid op.
Met het gevolg dat ze uiteindelijk bijna niets weten. Studenten moeten het docenten dus niet kwalijk nemen dat ze op vrijwel iedere vraag een definitief antwoord schuldig blijven. Dat is hun vak. Als wij met met die studenten klaar zijn, dan weten zij als het goed is ook niets meer zeker.