Geschiedenisonderwijs

Als kind was ik al gefascineerd door geschiedenis. Eens per week mocht ik met mijn moeder mee naar de bibliotheek, en dan zocht ik boeken uit over Napoleon, het oude Griekenland, en WO-II. Wanneer ik over het Athene van Plato las, was het alsof ik zelf al filosoferend rondliep onder de olijfbomen, en las ik over Waterloo, dan snoof ik het kanonnenkruit.

Voor zover ik weet heb ik dat gevoel altijd gehad, en zoals dat gaat bij kinderen ging ik er dus vanzelfsprekend van uit dat andere mensen mijn ervaring deelden. Op de middelbare school ontdekte ik dat dat niet zo was. Veel van mijn medescholieren bleken geschiedenis saai te vinden. Eerst kon ik dat niet geloven. Wat kon er nu in vredesnaam saai zijn aan geschiedenis?

Toen ik mij gaandeweg verder ontwikkelde, eerst als student en daarna als AiO en docent, kwam ik steeds vaker in posities terecht waarbij ik onderwijs over de geschiedenis van psychologie en methodologie moest verzorgen. Paradoxaal genoeg bleek belangrijkste opdracht bij dat soort onderwijs het bevechten van een ervaring die ik niet ken; namelijk dat geschiedenis saai is. Want zonder die ervaring uit de weg te ruimen krijg je geen toegang tot het bewustzijn van de student.

Hoe doe je dat? Neem bijvoorbeeld Aristoteles. Dat is in mijn ogen één van de coolste (hipste? dikste? nou ja, wat dan ook het huidige modewoordje zijn mag) mensen die er ooit bestaan hebben. Op iedere tienerkamer zou een poster van Aristoteles moeten hangen, want wat is er nu vetter dan in één leven de psychologie, de biologie, en de logica uitvinden, en dan ook nog eens de eerste definitie van het waarheidsbegrip leveren – dit alles terwijl je onderwijl Alexander de Grote de basisbeginselen van de filosofie onderwijst? Daarbij vergeleken zijn Rihanna of Justin Bieber muurbloempjes, als je het mij vraagt. Maar goed, zo zien de meeste studenten de wereld niet, dat snap ik ook wel.

Hoe komt dat? Om eerlijk te zijn weet ik het niet. Misschien dat sommige mensen door de afstand in de tijd geen goede sociale verbinding aanleggen met hun voorouders, en Aristoteles daardoor niet zien als mens van vlees en bloed. Of misschien kunnen zij niet inschatten hoe formidabel Aristoteles eigenlijk was, omdat zij zich niet kunnen verplaatsen in iemand die probeert een theorie over het geheugen te ontwikkelen terwijl hij nog vrijwel niets weet over de mens. Misschien ben ik wel gewoon een beetje vreemd – door een speling van genetica en omgeving met een buitenproportionele geschiedkundig voorstellingsvermogen behept, ofzo.

Om de geschiedenis dichterbij te brengen hebben we bij Grondslagen de Tijdmachine bedacht, waarbij studenten de taak hebben in de werkgroep een stukje geschiedenis tot leven te brengen. Er hebben werkgroepen over de klassieke filosofen gediscussieerd in toga en er zijn gezongen over William James en B.F. Skinner. Zo willen we de afstand tot de geschiedenis te verkleinen. Misschien dat althans sommige studenten dan, net als ik, het gevoel krijgen over de schouder van de schrijvende William James mee te kijken, als ze lezen over de Principles of Psychology.

Ik hoop het maar. De geschiedenis van de psychologie is een prachtige tragedie, omdat het gaat om de mens die grip probeert te krijgen op zichzelf – en daarin grotendeels faalt. Zeg nou zelf: veel spannender wordt het toch niet?