Hans Beerekamp, oud-hoofdredacteur van ons faculteitsblad Spiegeloog, deed onlangs aan een prachtig staaltje conceptuele psychologie in NRC Handelsblad. Hij definieerde daarin het begrip ‘emoporno’. Emoporno is het emotionele equivalent van gewone porno, gedefinieerd als seksueel beelmateriaal waarop de doorsnee kijker een onwillekeurige lichamelijke seksuele reaktie vertoont. Emotionele porno is hetzelfde, maar dan met gevoelens van niet-seksuele aard.
Voorbeelden van emoporno zijn bijvoorbeeld ‘Hello Goodbye’ en ‘All you need is love’. Die programma’s grijpen je naar de keel, of je er nu zin in hebt of niet. Wanneer in ‘Hello Goodbye’ bijvoorbeeld kinderen hun juist gearriveerde vader in de armen vliegen, dan krijg ik het vanzelf te kwaad. De opgeroepen lichamelijke reaktie is, net als bij gewone porno, een volstrekt autonome respons van het zenuwstelsel waarop nauwelijks cognitieve invloed mogelijk is. De enige strategie die ik met enig succes heb toegepast bestaat uit volledige concentratie op de rechterbovenhoek van de televisie. Maar dat is toch eigenlijk valsspelen. Net als echte porno beukt ‘All you need is love’ dwars door alle cognitieve barrières heen.
Doorredenerend bestaat er nog wel wat andere porno, die op onwillekeurige reakties van het lichaam inspeelt, maar toch is het lijstje verbazingwekkend beperkt. Ik kom tot griezelfilms (angst), vieze horror (walging), en komedie (lachen), waarbij die laatste een twijfelgeval is omdat cognitieve mediatie en smaak er een wat te grote rol in spelen. De vrijwel onwillekeurig aan te spreken lichamelijke reakties lijken zich te beperken tot seksuele opwinding, angst, walging, en ontroering. Zo bezien is gewone porno eigenlijk een speciaal geval van emoporno.
Ik vond het een geweldig idee van die Beerekamp, en ik denk dat een creatieve onderzoeker er gemakkelijk een carrière op zou kunnen bouwen. Daarom vroeg ik mij af hoe de man in vredesnaam zijn roeping in de theoretische psychologie gemist kon hebben. Een interview ter gelegenheid van het 30-jarig jubileum van Spiegeloog maakt dat duidelijk. Beerekamp: ‘In ons methodologieboek stond dat het enige stadium in de wetenschappelijke cyclus waar je je intuïtie mag laten spreken, de fase van hypothesevorming is. Dan mag je zelf in de vlammetjes van het haardvuur staren en daar een hypothese aan ontlenen. Alle andere dingen moeten controleerbaar, aantoonbaar, en herhaalbaar zijn. Toen ik dat las, dacht ik: ik wil de rest van mijn leven in de vlammetjes van het vuur kijken en hypotheses vormen.’ En daarom werd Beerekamp filmcriticus in plaats van onderzoeker. Dat mogen methodologen zich aantrekken.